Gegevens:
"Feestje bij Marlies"
Had hij die smulrol maar niet naar binnen gewerkt die de
verstandelijk gehandicapte jongen hem op een groezelig bordje had aangeboden.
En ook niet van de koffie gedronken die leek op nattigheid gewrongen uit een
keukendweil. Dan had hij nu niet zo’n last van zijn maag gehad.
Hij was op bezoek geweest bij zijn vroegere
buurvrouw. Mevrouw Heusden en haar dertienjarige zoontje Jochum uit de
volkswijk waar hij jaren geleden had gewoond. Hij had te doen met haar. En het
mislukte kereltje dat nooit een kans zou krijgen in het leven. Hij had geen nee
kunnen zeggen tegen Jochums baksel of braadsel of wat het ook was, de smulrol.
En ook niet tegen de mok tot aan de rand gevuld met het brouwsel dat koffie
moest heten.
‘Kijk eens Dirk wat Jochum speciaal voor jou heeft
gemaakt.’ De buurvrouw klonk trots. Haar zoon glunderde.
Dirk stond in het donker in de vrieskou op het
achterbalkon van zijn flat. Achthoog, hij keek uit over de stad met haar vele
lichtjes. Naast hem was het balkon donker, hij wist dat de Amerikaan die daar
tijdelijk onderdak had gekregen een weekje van huis zou zijn.
‘I’m gonna visit my old buddy Karrotsen in
Nimidjen’, had hij Dirk verteld. Gerritsen in Nijmegen, had Dirk geraden. Henk
Gerritsen, ook een Harley-Davidson bezitter, was wel eens langs geweest, die
kende hij wel.
Het balkon aan de andere kant van de Amerikaan
baadde in licht. Er klonken daar stemmen, opgewekte meisjesstemmen. Het
keukenraampje stond waarschijnlijk open. Er werd geroepen en gelachen. Daar
woonde Marlies, de studente over wie hij zich onlangs had moeten ontfermen toen
hij haar laat op de avond jammerend over een jongen, ene Pepijn, in de lift aan
trof. Ze was dronken en had zichzelf ondergekotst. Ze was haar sleutel
kwijtgeraakt en hij had haar meegenomen naar zijn flat, haar naar de douche
gebracht en haar kleding met proppen krantenpapier en natte handdoeken
schoongeveegd. Ze had in zijn bed geslapen tussen schone lakens, haar hoofd op
een frisse kussensloop. Zelf had hij zijn schoenen uitgetrokken en zich te
ruste gelegd op de bank in de woonkamer. De volgende morgen was ze om een uur
of elf teruggekeerd naar haar eigen woning die ze deelde met een andere
studente.
‘Kom je bij ons eten vrijdagavond?’ had ze hem nog
gevraagd. ‘Er komen dan een stuk of tien mensen, misschien meer, veertien ofzo.’
Maar een dag later, toen Dirk met zijn fiets in de
hand bij de ingang van het gebouw stond te praten met de Amerikaan, was Marlies
op hen toegestapt. Ze zei dat Dirk toch maar liever niet naar hun etentje moest
komen, ze had niet vooraf met haar huisgenote overlegd, het etentje was voor
hun dispuutgenoten en hij zou daar als Knor niet goed tussenpassen. Vandaar.
Dirk was sprakeloos maar de Amerikaan die drommels goed begreep wat er aan de
hand was zei: ‘What! First you invite a guy and
then you uninvite him? Man, you can’t do that sort of thing, that’s not cool,
that’s not cool at all’.
‘Nou goed, kom dan maar,’ had ze met zichtbare tegenzin
gezegd. ‘We zien wel.’
Dirk hing diep over de ijzeren leuning van het
balkon om te zien wat er gaande was bij de meiden twee huizen verder. Het was
donderdag, de avond voor het etensfeestje, zouden ze nu al bezig zijn met de
voorbereidingen? Hij sloeg een been over de reling en hield zich goed vast aan
de matglazen scheidingswand terwijl hij met zijn billen en dijen behoedzaam
over de leuning schoof tot hij het balkon van de Amerikaan bereikte. Hij had
geen last van hoogtevrees. Wel kreeg hij nu plotseling last van hevige
darmkrampen. De rare schuifbeweging over de balustrade scheen iets losgewoeld
te hebben in zijn binnenste: een nest vol vechtende ratten in zijn buikholte.
Hij kon nu niet zo gauw terug klauteren naar zijn eigen balkon, dat zou hij
niet redden. Hij moest nu zorgen dat hij onmiddellijk z’n behoefte deed. Hij
rukte aan de kruk van de keukendeur maar de deur was op slot. Als hij niet gauw
zijn broek uit kreeg zou hij die volschijten. Hij zag in de hoek een grote
ijzeren pot met deksel. Hij keek erin en kon niet anders zien dan een massa
vastgevroren modder. Waarschijnlijk had de Amerikaan hier zijn marihuana
planten in willen laten groeien. ‘I’m gonna try four plants for my own use, that’s
legal I hear, wow! what a country’, had hij tegen Dirk gezegd. Maar
er kwam niet genoeg zon op het balkon om marihuana plantjes te laten groeien.
Poepen. Hier. Vooruit dan maar, het kon niet
anders, wat gaf het ook. Als hij het later maar netjes opruimde. Dirk trok
haastig zijn broek naar beneden, hurkte boven de pot en hield zich aan de ijzeren
handvatten vast. Jezus, wat was dat verdomd koud. Als hij niet oppaste zouden
zijn billen aan de ijzeren rand vastvriezen. De spuitpoep gutste en flatste met
grote kracht uit zijn achterste. Onder hem stortte het laagje dampende brij
boven op de donkere bevroren inhoud van de pan. Net op tijd, hij had het geen
moment langer kunnen inhouden. Hij stond op, trok zijn broek omhoog en keek
rond. Op het beton lag een houten kleerhanger. Hij roerde ermee door de pan
zodat zijn ontlasting en de originele inhoud één grote onduidelijke massa
werden. Hij gooide de kleerhanger met een zwaai over het balkon de diepte in.
Zo. En nu maar gauw weer naar huis. Voordat de volgende gloeiende golf zich in
zijn onderlijf aandiende.
De volgende avond - hij had de hele dag slap en
ellendig op bed gelegen - vond hij dat hij Marlies moest laten weten dat hij
niet naar haar feestje kon komen. Hij stond op, kleedde zich aan, liep naar
haar voordeur en drukte op de bel. Er werd opengedaan door een forsgebouwde
jongeman in blazer. Hij had een groot rood hoofd en een vol bierglas in de
hand. Achter hem klonk vanuit de woonkamer luid brallend een verenigingslied.
‘Ik wil graag even met Marlies spreken,’ zei Dirk.
‘Marlies… een of andere pauper die hevig naar je
verlangt,’ schreeuwde de jongen over zijn schouder de gang in. ‘Moet ik hem
binnen laten? Nee maar, he? We kennen hem immers niet.’
‘Ik ben Dirk van twee deuren verderop,’ wees Dirk.
‘O het is die werkloze waar je het zoeven over
had,’ brulde de jongen weer.
Marlies verscheen in de deuropening van de keuken
aan het eind van de gang.
‘O hallo, even hoor,’ riep ze. ‘Pepijn, zou jij
als sterke kerel zijnde zo goed willen zijn die grote pot hachee op te halen
van hiernaast. Kunnen we over een uurtje eten. Iedereen heeft zich nu wel
voldoende ingedronken, dunkt me.’
‘Goed m’n lief klein gleufdiertje van me. Hatsjee
hatsiekiedee. Moet je me wel even de sleutel geven.’
‘Sleutel? Die heb ik niet. Hoeft ook niet. Gewoon
via het balkon achter naar het balkon hiernaast. Grote ijzeren pan, hebben we
gisteren al gemaakt, moet alleen maar een uurtje opgewarmd. Even vanaf ons
balkon tegen het glazen scherm duwen, scharniert in het midden, alleen de
middelste schroeven zitten vast, de andere hebben we eruit gehaald.’
‘Maar waarom bij de buren, waarom niet op je eigen
balkon?’
‘Daar zou het maar in de weg staan. Met die rokers
op het balkon…’
‘Onzin, alle rokers zitten gewoon binnen te
paffen. Denk je dat ze daarvoor bij acht graden vorst naar buiten gaan?’
Dirk kon het niet langer aanhoren, hij wilde weg.
De pot. Helemaal vergeten. ‘Ik kom even afzeggen,’ hakkelde hij, ‘ik kan
vanavond niet komen eten.’
‘Is goed hoor,’ zei Pepijn luid, ‘vinden wij
helemaal niet zo erg. Des te meer is er voor ons.’
Dirk maakte dat hij weg kwam.
© augustus 2019, Rudolf Paul, BasicPublishing.nl