Gegevens:
"Het was, opnieuw, liefde"
Vragend keek de docent de klas rond en wachtte
geduldig af. Zou echt niemand, helemaal niemand, hem het antwoord kunnen geven?
Ook Agnes niet? Overal zag hij hoofden, afgewend of gebogen, een gapende mond,
een afwezige blik in de ogen. Er heerste een doodse stilte in het naargeestige
lokaal.
‘Niemand?’
Hans kon het gepiep en gerommel in de buik van z’n
buurman duidelijk horen. Het bekertje koffie of chocola, wat het ook geweest
mocht zijn, gierde de bocht om.
‘Nou, dan geef ik zelf het antwoord maar,’ ging de
docent onverdroten verder.
Agnes hield niet van die lange, bange stiltes,
maar ze vertikte het om steeds weer als enige de hand op te steken. Wat ze wist
hield ze lekker voor zich. Laat die luie slampampers nu maar eens voor zichzelf
denken, dacht ze. Ze keek naar dat oerstomme kind dat altijd naast haar zat, en
zag hoe ze daar met haar grote koeienogen naar ‘De Bink’ met z’n leren jasje
zat te staren.
‘Hoe voel je je nou dat ie weer terug is?’
fluisterde ze. ‘Zeker een beetje blij in de buik, hè?’ Want `De Bink` had
onlangs een ongelukje met z’n motorfiets gehad, en Rieka, het meisje met de
grote, dwaze ogen, had heel wat af geleden toen hij een paar weken niet was
komen opdagen.
Voor Achmed was het allemaal veel te moeilijk, dat
kon iedereen altijd aan z’n droevige kop zien. Hij heette eigenlijk Issur, maar
dat vond niemand Turks genoeg. Nu zat hij wat beteuterd te kijken naar het
briefje in z’n hand:
TURK ZOEK VROU.LEEFTEIT
GEEF NIKS, OOK MET KIND
OF ANDERE KLEINE GEBREK
GEEN BEZWAR.
Arie, die altijd vol zat met zulke grappen, had
het net voor de les aan hem gegeven. ‘Heb jij deze advertentie bij de
supermarkt opgehangen, Achmed?’ had Arie hem gevraagd. Aan Arie had hij ook z’n
nieuwe naam te danken.
‘Dan zal ik het nog één keer uitleggen, helemaal vanaf
het begin,’ vervolgde de docent onverstoorbaar.
‘Ik snap niks van,’ zei Achmed nog ten overvloede.
‘Dat dacht ik al,’ zei de docent begripvol. Even
was het stil. De klas kon hem zien nadenken. Op welke manier zou hij het nu
eens proberen? Maar net toen hij het gevonden had en z’n mond open wilde doen
werd de rust verstoord door wat vreemd aandoende, galmende geluiden, die vanuit
de gang het lokaal binnen drongen. Iemand liep luid jodelend door de gang.
‘Zeker met z’n lullie tussen de wc-deur klem gezeten,’
was Arie’s droge commentaar.
Toen iedereen eindelijk weer bijgekomen was van
het lachen, raadpleegde de docent z’n horloge. Zeven minuten nog maar. Jammer.
Geen tijd meer om nog eens ‘t KOFSCHIP of ‘t FOKSCHAAP uit te leggen, besloot
hij.
In de kantine, net toen hij richting koffiemachine
liep, werd de leraar aangeklampt door Mevrouw Mulder, die hem over haar medische
toestand kwam inlichten. Hoge bloeddruk, gordelroos, en likdoorns kwamen ter
sprake. Hij luisterde maar half, maar bleef haar vriendelijk toeknikken. Dat
zou hij ook gedaan hebben als ze hem nu vertelde dat ze zag dat er een olifant
per parachute landde op het binnenplaatsje. De groep waartoe Mevrouw Mulder
behoorde, spottend ‘de soepkippen’ genoemd door de conciërge, deed een opstapcursus.
Onderwijs voor volwassenen, gemiste kansen vroeger alsnog goedmaken, was wat de
klok sloeg. Dit was de groep waar hij het liefst mee werkte en z’n
engelengeduld raakte dan ook nooit op. Hij voelde zich verplicht bij hun
tafeltje aan te sluiten, hoewel hij eigenlijk liever in z’n eentje had willen
zitten om even uit te blazen. Niks daarvan. De gebruikelijke koffiekakofonie.
Het bestond niet dat hij zelf een kopje koffie kon halen en zelf de vereiste
hoeveelheden suiker en melk in kon doen. Nee, er werd voor hem gezorgd. Door
liefst drie dames, die ook voor alle anderen aan het tafeltje koffie haalden. ‘Wat
wil jij erin, melk en suiker?’ ‘Alles er in’. ‘En jij Alie, alleen suiker of
allen melk?’ ‘Jij Riet?’ ‘Wolkje?’ ‘Grote wolk of kleine wolk?’ ‘Ho, niet zo
veel! Dat is toch geen wolkjè, dat is een cumuluswolk.’ ‘Wat was het ook weer,
wel suiker en geen melk of geen melk en wel suiker?’ ‘Klein schepje, groot
schepje?’ ‘O sorry hoor. Ik haal wel even een doekje. Of heeft iemand toevallig
papieren zakdoekjes?’
`Soepkippengekakel` noemde de conciërge het.
Deze groep kreeg wegens ruimtegebrek les in het
computerlokaal. Ze mochten daar geen koffie meer drinken nadat iemand met een
bibberhand koffie over zo’n apparaat gemorst had en duizend gulden schade had
aangericht.
De docent kreeg een kop koffie voorgezet, met een
sloot melk erin maar zonder suiker, hoewel twee flinke scheppen hem meestal de
energie gaven om er weer een aantal uren tegen aan te gaan. Hij bleef knikken
en glimlachen achter het onzichtbare muurtje dat hij rondom zich had
opgetrokken.
Toen hij laat op de middag thuiskwam - de
docentenvergadering had de laatste krachten uit z’n lijf en z’n geest doen
wegvloeien - voelde hij dat z’n ogen hem scheef in z’n kop stonden. Hij wilde
in in één rechte lijn doorlopen, van de voordeur naar de slaapkamer, om met
gesloten gordijnen een poosje op het bed te liggen, maar werd in de gang
besprongen door z’n hond en z’n vrouw. Z’n vrouw, die de hele dag nog geen mens
gezien had of gesproken, vertelde enthousiast over de krokussen die waren
opgekomen. ‘Ach mens, sodemieter op met je krokussen,’ snauwde hij haar toe. De
hond gaf hij een trap. Of was het andersom, de vrouw een trap en de hond een
snauw; kon ook wel, dat wist hij niet.
Na een uur opende hij weer de ogen. Hij had
geslapen. Heerlijke geuren vanuit de keuken vertelden hem dat ze vandaag z’n
lievelingskostje zouden krijgen: gebakken aardappelen met rundvlees. Als een
herboren mens verscheen hij na zich gewassen te hebben aan tafel. ‘Ik zie dat
de krokussen er dit jaar heel mooi bij staan,’ zei hij tot z’n vrouw. Ze
glimlachte hem toe en schepte z’n bord vol. Het was, opnieuw, liefde.
© augustus 2019, Rudolf Paul, BasicPublishing.nl