Gegevens:
"Plastic Paradijs"
Karel ontwaakte in een kamer die de zijne niet was. Met een uitdrukking
vol verbazing ging hij rechtop zitten en keek eens goed rond. Het bed
waarop hij lag leek een plastic matras te hebben, maar toen hij met zijn
vingers er overheen streelde, voelde het wel gewoon aan als katoen of
een andere stofsoort. De kast, die voorbij het voeteneind stond, glom
ook enorm. Hij stond op en liep er naartoe. Na de deuren te hebben
geopend, zag hij dat er meerdere broeken en overhemden netjes op een rij
aan kleerhangers hingen. Alle broeken waren donkerblauw van kleur. De
overhemden lichtblauw. Hij dichtte de deur en door de glans kon hij een
reflectie van zichzelf zien. Het bleek dat Karel al precies zo'n outfit
droeg. Hij kon zich niet herinneren deze kleding ooit gekocht te hebben.
Nog
steeds wist hij niet waar hij nu precies was, dus besloot hij de rest
van het appartement waarin hij zich bevond te onderzoeken. Al de rest
van het meubilair had precies zo'n glans als het bed en de kast. Er
stonden echter nergens foto's, zodat Karel nog steeds niet wist van wie
dit alles nu was. In het zitgedeelte zaten ook ramen, dus besloot hij om
naar buiten te kijken. Daar zag hij redelijk wat mensen heen en weer
lopen en met elkaar praten. Het viel hem op dat alle mannen in exact
dezelfde kleren als hijzelf rondliepen. Ook de vrouwen droegen allemaal
hetzelfde; een zwarte rok met een rood topje. Het leek Karel alsof hij
gevangen zat in een rare droom. De mensen die hij buiten zag lopen,
leken er wel allemaal behoorlijk gelukkig uit te zien. Hij had vanwege
dit feit de hoop dat dit geen nachtmerrie werd.
Karel had niet
echt een idee wat hij nu gaan doen moest, dus besloot hij maar om naar
buiten te gaan. Wellicht kon hij daar hints vinden met betrekking tot
zijn huidige locatie en hoe hij eventueel weer thuis zou kunnen komen.
Hij opende de voordeur van het appartement en kwam op een soort
overloopje terecht, waar hij ook deuren naar andere appartementen kon
zien. Terwijl hij van de trap af liep, probeerde hij zich te herinneren
wat hij de dag voor deze gedaan had, maar het lukte nog niet zo. Op het
moment dat hij zich op de begane grond bevond, daalde het besef bij
Karel in dat hij zich eigenlijk bijzonder weinig kon herinneren van zijn
leven in het algemeen. Zo wist hij zijn achternaam niet meer en ook
zijn geboortedatum kon hij zich niet meer heugen.
Hij stapte het
gebouw uit en keek eens goed om zich heen. De zon scheen, de vogeltjes
waren aan het fluiten en door de gehele straat klonken er vrolijke
gesprekken.
"Hallo!" hoorde hij een vrouwenstem zeggen. Hij keek opzij en zag daar een vrolijke mevrouw staan.
"Bent u nieuw hier?" vroeg ze met een enorme glimlach op haar gelaat.
"Dat weet ik nog niet zo goed." antwoordde Karel.
"Waar
is 'hier' eigenlijk?" vroeg hij aan de vrouw. Ze bleef glimlachen, maar
zei aanvankelijk niets terug. Karel probeerde het daarom nogmaals.
"Hoe heet deze plaats?"
Hij
kreeg wederom geen antwoord van de vrouw. Ze draaide zich weg van Karel
en begon een gesprek met een andere man. Karel begreep er niks van en
sprak zelf iemand aan.
"Hallo." zei hij voorzichtig tegen een man.
"Ach,
hallo! Bent u nieuw hier?" vroeg de man op een bijzonder opgewekte
manier. Karel besloot om de zaak deze keer anders aan te pakken.
"Ja!" gaf hij de man als antwoord, terwijl hij zijn opgewektheid veinsde.
"Het is hier echt prachtig!"
"Inderdaad!"
"Maar hoe heet het hier eigenlijk?"
"Hier? Dit is de hoofdstraat!"
"O!
Wat interessant! Maar eigenlijk bedoelde ik de naam van deze stad! Of
is het soms een dorp?" vroeg Karel. Hij probeerde zo voorzichtig
mogelijk informatie los te peuteren bij de man, maar deze man leek net
als de vrouw waarmee Karel eerder sprak vast te lopen. Hoewel de
glimlach strak op zijn gezicht bleef staan, wandelde hij niet al te veel
later gewoon verder, Karel in onzekerheid achterlatend.
Gesprekjes
aangaan met de andere mensen in deze straat had blijkbaar niet
bijzonder veel zin. Karel besloot om dan maar zelf op een
ontdekkingsreisje te gaan. Hij bleef door de straat lopen, tot hij plots
twee bekende gezichten zag zitten in een restaurantje waar hij langs
liep. Hij keek twee mannen aan, maar hun beider namen kon hij zichzelf
zo één twee drie niet meer voor de geest halen. Hij tikte op het raam om
de aandacht te trekken, en ze keken terug. Ze leken hem ook te
herkennen en lieten Karel op een non-verbale wijze weten dat hij daar
ook naar binnen moest gaan om zich bij hen te voegen. Gezien deze twee
mannen de eerste mensen met een min of meer neutrale gezichtsuitdrukking
waren die Karel tegen was gekomen sinds zijn ontwaking, besloot hij om
te gehoren. Wellicht hadden deze mannen wel antwoorden voor hem.
"Hee, ik ken jullie toch?" vroeg hij aan de mannen.
"Ja, jij bent Karel!" zei één van hen.
"Dat klopt! Maar ik weet niet meer hoe jullie heten."
"Ik
ben Barend en dat is Bert. Volgens ons zijn wij collega's van elkaar.
Misschien ben jij ook wel een collega van ons." Ineens kreeg Karel een
stukje van zijn geheugen terug.
"Ja. Ja! Verrek! Bert, jij zit altijd tegenover mij in de bus!"
"O ja?"
"Zeker weten! En jij, Barend, volgens mij bestuur jij de bus."
"Ben ik buschauffeur?" vroeg Barend zich hardop af. Hij keek naar de kolenscheppen die zijn handen waren.
"Dit lijken mij niet de handen van een buschauffeur."
"Nee,
mij ook niet. Misschien doe je wel iets anders naast je werk. Een hobby
in een tuin of zo." suggereerde Karel, maar Barend bleef sceptisch.
"Neh, zoiets zou ik nooit doen. Bovendien woon ik hier vlakbij in een appartementje."
"Ja, maar wij komen hier niet vandaan toch?"
"Nee, volgens mij ook niet, Karel. Maar waar komen wij wel vandaan?"
"Dat
weet ik niet meer. Ik heb al aan mensen die ik niet ken gevraagd hoe
deze stad of dit dorp heet, maar de mensen geven helemaal geen
antwoord."
"Zouden we soms in een droom zitten?" vroeg Bert zich hardop af. De andere twee mannen schudden met hun hoofden van niet.
"Het
lijkt mij vreemd dat we elkaar zou tegen zouden komen in elkaars droom.
Bovendien hoor ik nooit mensen praten in mijn dromen, en jullie twee
hoor ik toch echt wel. Ook het geroezemoes van de andere mensen om ons
heen kan ik vrij duidelijk horen. Nee, dit is absoluut geen droom."
sprak Barend. Karel had ondertussen ook plaatsgenomen aan het tafeltje
waaraan Barend en Bert zaten en las de menulijst eens door.
"Heb je honger?" vroeg Bert aan Karel.
"Nee,
ik zoek naar het adres van dit restaurantje. Misschien staat er een
plaatsnaam bij en weten we in ieder geval waar wij zijn." antwoordde
hij, het menu aflezend. Maar dit bracht ook geen soelaas.
Ineens
klonken er wilde kloppen op het raam. De drie mannen keken op en zagen
dat er nog een bekende stond. Deze man was iets ouder dan zij waren en
zag er bijzonder kwaad uit. Hij kwam het restaurantje binnenrennen en
greep Bert bij zijn keel.
"Ontzettende sukkel die je bent!" schreeuwde hij Bert in zijn gezicht.
"Hey doe eens rustig!" riep Bert terug, maar de man luisterde niet echt.
"Alles is verpest! Dankzij jou!"
"Waar heb je het over?!" gilde Bert uit. Karel en Barend probeerden Bert uit de handen van de boze man te bevrijden.
"Barend, Karel, waarom zijn jullie niet laaiend op hem?!"
"Waarom zouden wij laaiend moeten zijn?!" riepen zij in koor terug. Ze hadden geen idee wat er aan de hand was.
"Deze
sukkel hier, heeft onze grote kans op vijftien miljoen euro verpest. En
niet alleen dat, hij heeft er ook nog eens voor gezorgd dat wij
allemaal dood zijn!"
"Dood?! Wacht... Dood?!" Karel begreep er
alsmaar minder van, maar de woedende man had hij inmiddels wel herkend
als een derde collega.
"Vijftien miljoen euro?!" riep Barend vervolgens uit.
"Ja, dood! En ja, vijftien miljoen! Deze flapdrol liet zijn explosieven te vroeg afgaan!"
"Ho eens even! Leg het allemaal eens uit."
"Waarom doen jullie alsof jullie niets meer weten?!"
"Kijk
eens om je heen, Fred. Waar zijn we?!" schreeuwde Barend de boze man
toe, die Fred bleek te heten. Fred liet Bert zakken en keek eens om zich
heen. De razernij had hem dusdanig blind gemaakt, dat de gehele
situatie met de goedlachse mensen, die allen dezelfde outfits droegen,
en de meubels en gebouwen gemaakt van plastic nog niet goed tot hem
doorgedrongen was.
"Ja... Waar zijn wij in hemelsnaam?" vroeg ook Fred zich nu hardop af.
"Fred,
ik kan mij niet voorstellen hoe onvoorstelbaar dom jij bent! Kom je
hier eerst luidkeels verkondigen dat we allemaal dood zijn, terwijl we
hier gewoon staan, als personen van vlees en bloed, en weet je daarna
ook al niet waar we zijn!" zei een woeste Barend.
"Maar weten jullie het echt dan niet meer, jongens? We zijn echt dood, hoor." bleef Fred maar volhouden.
"Leg het dan uit!" moedigde Karel hem nogmaals aan.
"We
zouden de bank gaan beroven! Jij, Barend, jij zou de vluchtwagen
besturen." begon Fred uit te leggen. Er werden alsmaar meer
puzzelstukjes op de juiste plaats gelegd in het geheugen van Karel. Dit
was natuurlijk hoe hij Barend en Bert had herkend. Barend zat achter het
stuur van het busje, dat gebruikt zou worden bij de overval. Bert en
Karel zaten achterin, tegenover elkaar.
"En jullie twee, jullie
zouden met mij meegaan de bank in. Verkleed als ongediertebestrijders
zouden wij de kluis leegroven. We zouden een deel van de muur eruit
blazen met een handgranaat. Maar jij..." zei Fred, terwijl hij Bert wederom naar de keel greep.
"Jij
vond het nodig om wapens te trekken doen je de beveiliging aan zag
komen lopen. En dat terwijl ze ons alleen als ongediertebestrijders
zouden herkennen"
"Dus deze sukkel, hier." vertelde Fred verder, terwijl hij Bert met zijn gezicht tegen de bar smeet."
"Deze
sukkel had zijn handgranaat al in zijn tengels. Het pinnetje had hij al
weggegooid. De beveiligers hadden zelfs op dat moment niets door. Om te
voorkomen dat deze idioot ons op zou blazen, gaf ik hem het bevel om de
granaat maar weg te gooien. Weten jullie nu weer waar hij zijn
granaatje naartoe wierp?" vroeg hij Barend en Karel, maar dit wisten ze
niet meer.
"Recht tegen de muur aan. De granaat stuiterde terug en ik
sprong alvast snel aan de kant, maar het was te laat. Hij knalde,
precies onder het busje en tussen Karel en Bert in, uit elkaar. Jullie
waren meteen dood. Ik zag nog enkele tellen van de ravage, waarna ik ook
het slachtoffer van de onkunde van Bert werd." eindigde Fred.
"En nu
zijn we dus dood..." stelde Barend vast, waarna hij om zich heen begon
te kijken. Al snel raakte hij in paniek, zo merkte ook Karel. Niet
alleen vanwege de vreemde wereld waarin zij allen verzeild waren
geraakt, maar ook wegens het feit dat alle andere mensen, diezelfde
mensen die eerder zo vrolijk keken, nu massaal op het restaurantje af
waren gekomen. De glimlachjes waren verdwenen. Er waren alleen duistere
blikken te zien. Ook de mensen die al in het restaurant waren hadden
zo'n gezichtsuitdrukking gekregen.
"Jullie zijn niet zo aardig."
stelde een ernstig kijkende vrouw vast, waarna ze een stap in de
richting van de vier mannen zette.
"Jullie zijn niet zo aardig."
zeiden een aantal andere mensen ook. Karel en zijn collega's gingen met
hun ruggen tegen elkaar staan, terwijl de boze menigte elkaar herhaalden
en alsmaar dichterbij kwamen.
"Jullie zijn niet zo aardig." klonk het nogmaals, massaal.
Karel ontwaakte in zijn bed en ging rechtop zitten. Hij keek naar buiten en zag dat het een stralende dag was.
"Wauw,
wat een perfect weer!" riep hij enthousiast door zijn appartement heen.
Hij stond op van zijn perfecte bed en liep zijn perfecte badkamer in.
"Mijn
haar zit echt goed vandaag." zei hij, zijn perfecte uiterlijk
goedkeurend. Gezien de stralende dag leek het Karel een goed idee om
maar eens naar buiten toe te gaan. Van zo'n perfecte dag kon hij maar
beter gebruik maken. Hij opende zijn perfecte voordeur, waarna hij van
de perfecte trap afdaalde en via nog een perfecte deur naar buiten
stapte. Daar stond hij dan te stralen, op deze stralende dag. Hij
aanschouwde de andere perfecte inwoners van deze gemeenschap. Karel keek
opzij en zag daar een vrouw staan.
"Goedemorgen, meneer!"
"Goedemorgen, mevrouw! Wat een perfecte dag is het vandaag, niet?"
"Zoals u zegt, meneer. Het is perfect! Een prettige dag nog!"
"Insgelijks!"
groette Karel de vrouw. Plots kwam er een man voorbij wandelen. Het
viel Karel op dat deze meneer over redelijk grote handen beschikte; een
opvallend kenmerk in deze perfecte wereld. Ergens in zijn achterhoofd
zag de man er wel redelijk bekend uit, maar Karel had geen zin om uit te
zoeken of hij deze meneer daadwerkelijk kende. Hij zou eens goed
profiteren van deze perfecte dag.
© maart 2015, Timmeeh, BasicPublishing.nl